In de Nederlandse musea willen wij Rembrandt op zijn best laten zien. Dat kunnen we ook en het is iets om trots op te zijn. Vanzelfsprekend is dit namelijk allerminst. Zo was 150 jaar geleden nog maar minder dan 3% van zijn werk in Nederland! Een grote inhaalslag was nodig.

De nadelen van de faam

Rembrandts faam reikt tot ver over de Nederlandse grenzen, al eeuwenlang. Dat stemt trots, maar heeft ook z’n nadelen. Rijke buitenlandse verzamelaars hebben in Nederland sinds het einde van de zeventiende eeuw met groot succes gejaagd op Rembrandts kunst. 150 jaar geleden was er zelfs bijna geen schilderij van Rembrandt meer in Nederland te vinden. In 1885, toen het Rijksmuseum opende in zijn huidige onderkomen, waren er in totaal maar negen schilderijen van hem in Nederlandse musea. Dat was nog geen drie procent van het tegenwoordig aan Rembrandt toegeschreven oeuvre van ongeveer 340 schilderijen.

Ommekeer

Vanaf het einde van de negentiende eeuw zijn wij in Nederland gelukkig steeds beter gaan inzien dat de beste kunst met iedereen moet kunnen worden gedeeld, vooral die uit ons eigen artistieke verleden. Dankzij een groeiende betrokkenheid van kunstliefhebbers bij de kunstcollectie van Nederland van en een overheid die aan deze betrokkenheid beantwoordt, lukt het om dit gemeenschappelijk bezit blijvend te verrijken en zo beter door te geven aan volgende generaties. In Nederland kunnen wij inmiddels 42 van Rembrandts schilderijen met elkaar delen, een enorme prestatie – alleen Duitsland en de VS doen het met respectievelijk 65 en 77 beter. Lang niet al die schilderijen werden overigens verworven voor het Rijksmuseum. Zo kon Museum De Lakenhal in Leiden zo’n tien jaar geleden nog een jeugdwerk van Rembrandt aankopen en het Mauritshuis in Den Haag in 1999 een fenomenaal portret van een oude man uit Rembrandts late periode.

Rembrandts ‘barokke periode’

Dankzij al deze geweldige aanwinsten kunnen wij in de Nederlandse musea het verhaal van Rembrandt heel mooi vertellen. Afgezien van één hoofdstuk, dat over Rembrandts ‘barokke periode’, de periode in de tweede helft van de jaren 1630. Nadat Rembrandt in 1635 in Amsterdam begon als werkelijk onafhankelijke kunstenaar, sloeg hij een andere, meer ambitieuze weg in. Hij legde zich toe op het maken van enorme, dramatische schilderijen met Bijbelse en mythologische voorstellingen. De beste voorbeelden hiervan, zoals De blindmaking van Simson – Rembrandts gruwelijkste schilderij – bevinden zich allemaal in musea in het buitenland.

De Vaandeldrager

Dankzij de aankoop van de Vaandeldrager, waar ook particulieren flink aan hebben bijgedragen, de leden van de Vereniging Rembrandt, de deelnemers aan de VriendenLoterij en begunstigers van het Rijksmuseum Fonds voorop, kan dit gemis worden verzacht. Rembrandt laat in dit schilderij namelijk dezelfde virtuositeit en bravoure zien die ten grondslag liggen aan die ambitieuze historiestukken uit het midden van de jaren 1630. ‘Hier ben ik’, lijkt hij met dit schilderij te zeggen, ‘kom maar op met die grote opdrachten, dan zal ik jullie laten zien wat ik werkelijk kan!’ Het schilderij kan daarom met recht worden beschouwd als een sleutelstuk in Rembrandts oeuvre. En misschien is de ambitie van Rembrandt in dit schilderij vergelijkbaar met de ambitie die deze aankoop mogelijk heeft gemaakt. Een ambitie waardoor musea in binnen- en buitenland nu denken: kijk die Nederlanders toch!